Vier Maanden Impasse
De "overname" van de KPM, duidelijk in de vorm van een van te voren
beraamde "overval", (34) door leiders van de sterk links georiënteerde vakbond
KBKI, met hoogstwaarschijnlijk steun van president Soekarno, kwam toch nog
als een verrassing. Ondanks de voorafgaande dreigingen lag een dergelijke fatale
"ingreep" niet in de lijn der verwachtingen van rationeel denkende mensen.
Wat gebeurde er precies? Na de algemene staking in Nederlandse bedrijven op 2
december 1957 werd op 3 december het werk ogenschijnlijk normaal hervat.
Echter, op de ochtend van die dag ging een aantal vakbondsbestuurders uit het
Indonesische KPM-personeel de kamer van de president-directeur binnen en
eiste van de directie de "overgave" van het bedrijf. Wat men daarmee bedoelde
was duidelijk méér dan een "bedrijfsbezetting" met het doel de directie tot
bepaalde concessies te dwingen. Men wenste "het bedrijf" en de gehele leiding
daarvan over te nemen. Dit bleek nog eens duidelijk toen in de loop van de dag
alle Nederlandse chefs van hun plaats werden verwijderd en vervangen door
Indonesische werknemers (in een aantal gevallen wel met een zeer duidelijke
aarzeling, om niet te zeggen tegenzin, van de kant van de nieuwe Indonesische
chefs).
De directie weigerde uiteraard de overgave. Al spoedig bleek echter dat op dat
moment de Indonesische militaire en/of civiele autoriteiten niet van zins waren
om in te grijpen. Ook de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging kon
niets uitrichten. Daarmee stond de directie vrijwel machteloos. Men slaagde er
wel in om via de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging de directie in
Amsterdam in te lichten. In de namiddag van dezelfde dag werd vanuit
Amsterdam via Singapore aan alle op zee zijnde schepen in de archipel een
afgesproken codewoord ("Wai") geseind, op ontvangst waarvan de
gezagvoerders een aan boord aanwezige verzegelde envelop met instructies
moesten openen. De instructie luidde: opstomen naar een haven buiten Indonesië.
(35) Een aantal schepen kon aan de instructie geen gevolg geven omdat de
kapiteins door Indonesische opvarenden werden gedwongen naar Indonesische
havens te varen. Uiteindelijk kwamen er 40 schepen in Indonesische havens te
liggen. (36)
De overname had tot gevolg dat onmiddellijk het gehele inter-insulaire bedrijf
van de KPM tot stilstand kwam, inclusief de verbindingen met Singapore en
Penang.
Behalve de 40 in Indonesische havens vastgehouden schepen kwamen er
daardoor ook nog een 35-tal KPM-schepen in Singapore stil te liggen. (De
verbinding tussen Singapore en Nieuw-Guinea bleef doorgaan).
Welke verwachtingen hadden de aanstichters van de overval? Het is niet geheel
duidelijk, maar er zijn drie mogelijkheden denkbaar:
- zij hadden geen verder doel dan het om politieke redenen beschadigen van
Nederlandse belangen, en daarbij nauwelijks oog voor of interesse in de
enorme schade die door het stilleggen van de verbindingen toegebracht werd
aan de Indonesische economie;
- zij verwachtten dat de acties op zeer korte termijn Nederland tot concessies
inzake Nieuw-Guinea zouden bewegen, waarna de verbindingen weer
hersteld zouden worden;
- zij verwachtten het bedrijf onder Indonesische leiding te kunnen voortzetten,
onder confiscatie van de vloot.
Een aanwijzing voor de laatstgenoemde mogelijkheid is dat er voor de
Nederlandse diensthoofden en afdelingschefs onmiddellijk Indonesische
vervangers werden "aangesteld". Maar dit kan ook een min of meer
vanzelfsprekend bestanddeel van de "overname" zijn geweest. De eerstgenoemde
mogelijkheid vertegenwoordigt waarschijnlijk de denkwereld van president
Soekarno, de tweede de hoop van de Indonesische regering, en de derde de
verwachting van de vakbondsleiders die de overname hadden beraamd en
gepleegd.
Wel volgde er enkele dagen later een zekere mate van ingrijpen door de regering.
Eerst kwam er, op 5 december, een uitvaartverbod voor alle in Indonesische
havens liggende KPM-schepen. De bedoeling van dit verbod (dat overigens vrij
overbodig was omdat de schepen door de vakbondsacties toch al vast lagen) is
niet geheel duidelijk. Het kan zijn dat men de KPM-schepen voor Indonesië
wilde behouden, als reactie op het uitwijken van een aantal andere schepen. Het
kan ook zijn dat men hiermee de pressie op de Nederlandse regering wilde
benadrukken. Op 6 december 1957 werd formeel de tijdelijke onder-beheerstelling
van de KPM afgekondigd door de Minister van Scheepvaart. Het was
nadrukkelijk geen nationalisatie. (37)
Er werd een managementcommissie
aangesteld, waarin de strijdkrachten sterk vertegenwoordigd waren. De
vakbondsleiders kregen een adviseursrol. Daarmee was de zaak formeel
gelegitimeerd, maar er werd niets gedaan om het bedrijf weer aan de gang te
krijgen.
Het was kennelijk voor velen een verrassing toen bleek dat de KPM-vloot
tegen inbeslagneming (anders dan door de overheid van het land van de vlag)
verzekerd was, en dat assuradeuren tot uitkering verplicht waren zodra de
inbeslagneming 4 maanden zou hebben geduurd. Er is wel gesuggereerd dat de
KPM, met een vooruitziende blik, de betreffende clausule niet lang tevoren
doelbewust in de polis had laten opnemen, doch dit is niet juist.
Het betrof een standaardclausule in de reeds lang bestaande molestpolis,
waarvan verzekeraars zich de draagwijdte voordien waarschijnlijk nauwelijks
gerealiseerd hadden. Wel had de KPM een jaar tevoren het eigen risicoaandeel in
deze verzekering herverzekerd. In ieder geval betekende het bekend worden van
de verzekering een verschuiving in de krachtsverhoudingen tussen de KPM en de
Indonesische regering: de positie van de regering werd zwakker en die van de
KPM, naar het leek, sterker.
De gehele situatie in de eerste helft van december 1957 leek dusdanig bedreigend
dat reeds vóór Kerstmis van dat jaar nagenoeg alle in Indonesië aanwezige
gezinnen van het uitgezonden wal- en varend personeel werden geëvacueerd naar
Singapore, en vandaar voor het grootste deel naar Nederland. Ook een aantal
leden van het uitgezonden wal- en varend personeel verlieten geleidelijk
Indonesië voor tewerkstelling elders. En ook een aantal vertrok met verlof naar
Nederland, hetgeen in feite ontslag betekende. Voor het achtergebleven deel van
het uigezonden personeel, zowel wal- als varend, brak een tijd van afwachten en
werkeloosheid aan. Deze "skeleton staff" diende stand-by te blijven voor het
geval er een keer ten goede in de situatie mocht komen. In ieder geval moest men
de vier maanden wachttijd voor de verzekering "uitzitten". Het was wel een tijd
van grote onzekerheid voor wat betreft baan en toekomst, en dit gold uiteraard
ook voor de 10.000 Indonesische personeelsleden. Er was weinig optimisme. Een
gevleugeld woord in die dagen: "We hebben een goede toekomst achter de rug".
(38)
Dat men aan Indonesische kant toch ook bepaald niet gelukkig was met de
ontstane situatie, en wellicht nog enige hoop op herstel koesterde, moge blijken
uit het feit dat bij besluit van de Minister van Scheepvaart van 21 januari 1958
het comité van de oorspronkelijke actievoerders werd ontbonden en de leden
naar hun vroegere posten werden teruggestuurd. Er werd een nieuwe militaire
beheerscommissie ingesteld en alle besluiten van het oude comité werden nietig
verklaard, waaronder de aanstelling van de Indonesische afdelingschefs. Aan de
voormalige Nederlandse chefs werd de vraag gesteld wie van het Indonesische
personeel naar hun mening geschikt was voor een chefs functie. De dag daarop
werden de nog aanwezige Nederlandse personeelsleden tot adviseur aangesteld
(mogelijk ook om daarmee de doorbetaling van het lokale deel van hun salaris te
legitimeren). Was dit een poging om te redden wat er nog te redden viel? Er viel
evenwel weinig te adviseren, noch te redden. Op 8 februari 1958 werden de
nieuwe Indonesische chefs aangesteld.
Kort tevoren, op 13 januari 1958, had de KPM een voorstel gedaan om de
schepen te verhuren aan een nieuw op te richten maatschappij met een
Indonesische meerderheidsdeelneming, waarin ook het gehele walbedrijf zou
worden ondergebracht. (39)
Er werd niet op gereageerd. Politiek gezin niet onbegrijpelijk, omdat het geen
enkele concessie op het politieke vlak inhield (t.a.v. Nieuw-Guinea) en met het
aannemen ervan een vermeend drukmiddel zou wegvallen. Maar rationeel
gezien toch onverstandig. Op dat moment waren de Indonesische autoriteiten al
druk bezig te trachten in het buitenland schepen te charteren voor de interinsulaire
verbindingen, o.a. in Rusland (de kansen in de Westerse landen waren
waarschijnlijk niet zo groot gezien de onduidelijke situatie met betrekking tot de
verzekering). Wat lag meer voor de hand dan de KPM-schepen te nemen, veruit
de meest geëigende schepen voor het doel, en bovendien konden daarmee
Indonesische bemanningen hun broodwinning behouden. Helaas speelden
kennelijk toch politieke motieven (en de vrees voor gezichtsverlies?) de hoofdrol.
Overigens trok de KPM haar voorstel weer in toen twee maanden later het
gerucht opdook dat de Indonesische regering de schepen wilde vrijlaten. Men
was bang dat Indonesië het voorstel alsnog zou aanvaarden om vervolgens met
de schepen troepen te vervoeren naar het opstandige West-Sumatra. (40)
Het klimaat voor onderhandelingen was in die vier maanden zeker niet gunstig.
Naast de geenszins verbeterende situatie in het politieke conflict tussen
Nederland en Indonesië had de Indonesische regering ook nog te maken met
opstanden in Noord- en West-Sumatra en Noord-Sulawesi die met militair
optreden onderdrukt werden.
De uiteindelijk door de Indonesische autoriteiten, onder zware druk van
assuradeuren (die voor een schade-uitkering van 117 miljoen gulden stonden, in
die tijd een catastrofe!), gekozen uitweg, namelijk het vrijgeven van de
vastgehouden schepen, gepaard met een verbod voor de KPM om nog verder de
inter-insulaire vaart in Indonesië uit te oefenen (regeringsbesluit van 20 maart
1958), leek aan Indonesische kant het best mogelijke compromis tussen verstand
en sentiment. Het verbod tot het verder uitoefenenen van de inter-insulaire vaart,
hoe schadelijk ook voor het land, was kennelijk nodig om al te groot
gezichtsverlies te voorkomen.
Wat men uiteindelijk had gewonnen was een aantal bezittingen op de wal (in
september 1960 met terugwerkende kracht tot 3 december 1957 officieel
genationaliseerd), geen schepen, ontwrichte zeeverbindingen, en 10.000 lokale
KPM-werknemers zonder werk, die door de Pelni gedwongen in dienst werden
genomen, en sindsdien voor de Pelni een enorme financiële last vormden. En
natuurlijk de voldoening, althans bij sommigen, aan Nederlandse belangen een
flinke slag te hebben toegebracht, waarmee overigens het beoogde doel niet werd
bereikt.