NABESCHOUWING.

R.P. Disse

Bij een groot deel van de Nederlandse bevolking heeft de mening postgevat dat het eilandenrijk Indonesië gedurende 350 jaar door Nederland werd gekoloniseerd. Dit is echter een misvatting. Wie het boek van Pierre Heijboer "Klamboes, Klewangs, Klapperbomen" leest, zal merken dat de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) na de bezetting van Ambon in 1605 nog tenminste 9 grote gewapende acties heeft moeten voeren ter uitbreiding en beveiliging van haar territorium. Toen deze eerste multinational ter wereld in het jaar 1798 vrijwel failliet was heeft de staat (toen de Bataafse Republiek) de VOC-bezittingen, waaronder haar "grondgebied" in de oost werd gerekend, voor een bedrag van 134 miljoen gulden overgenomen. De bevolking van de archipel werd daarbij geacht Nederlands-Indisch onderdaan te zijn geworden. Gerekend vanaf 1800 heeft de Nederlandse regering 19 militaire acties moeten voeren om het gehele gebied onder haar gezag te plaatsen. De laatste acties waren die tegen de Toradja's en in de Bataklanden in 1907. Daarna kwamen geen militaire operaties op grote schaal meer voor, en werd de toestand overal als rustig en veilig beschouwd. Maar onder de oppervlakte bleef het broeien. Het hebben en besturen van, alsmede het werken in een kolonie brengt bijna automatisch met zich mee dat de kolonisator zich superieur voelt aan de gekoloniseerde. Er kon immers maar één de baas zijn. Dat gold niet alleen voor de Nederlanders, maar evenzeer voor de Engelsen, de Fransen en de Amerikanen in hun koloniale gebieden. Zolang de politieke situatie daar stabiel was en er zich geen spanningen voordeden, kon de kolonisator zich een houding van superioriteit veroorloven. Voor het eenvoudige deel van de gekoloniseerde bevolking was dat geen probleem. Dat was immers van oudsher al gewend zich te schikken naar de wensen van hun meerderen van eigen bloede. Maar er kwam van lieverlee verandering in deze toestand.

Vanaf het begin van de twintiger jaren studeerde een aantal Indonesiërs op universiteiten in Nederland. Velen van hen waren afkomstig uit gegoede Indonesische kringen. Zij waren lid van de diverse studenten corpora, lid van de studentensociëteiten, en gingen op voet van gelijkheid met hun Nederlandse medestudenten om. Na het beëindigen van hun studie keerden zij naar hun vaderland (Nederlands-Indië) terug, waar zij door de daar werkende Nederlanders, velen zonder universitaire opleiding, niet als gelijken werden aanvaard. Men ging immers niet met "inlanders" om! Voor hen was geen plaats in het bedrijfsleven, in de handel, de scheepvaart, het bankwezen en de industrie. Slechts een enkeling slaagde erin een positie in de cultures te veroveren, maar niet in de hogere echelons.

Bij het Nederlands-Indische gouvernement lagen hun kansen iets gunstiger. In de wereld van de ambtenarij brachten sommigen het tot hoge posities, bijv. als vice-president van de Raad van Indië (het advieslichaam van de landvoogd), als lid van de Volksraad, lector aan de rechtshogeschool te Batavia of controleur bij het Binnenlands Bestuur. Ook werden op enkele grote plaatsen (o.a. Buitenzorg en Madioen) Indonesiërs als burgemeester aangesteld. In de Nederlandse regering in ballingschap in Londen (onder Gerbrandy) bevond zich zelfs een tweetal zeer loyale Indonesiërs als minister. Maar al met al bleef het bij een beperkt aantal geslaagden. Ook bij het Koninklijk Nederlands- Indische leger (KNIL) bracht een klein aantal Indonesiërs het tot hogere rangen (majoor), maar daarvoor moest men wel eerst een opleiding aan de KMA te Breda hebben gevolgd.

De hierboven geschetste situatie gold vanzelfsprekend ook voor de grote groep die een MULO- of middelbare opleiding hadden genoten. Het merendeel van hen legde zich neer bij het feit dat zij genoegen moesten nemen met een ondergeschikte positie. Maar er waren ook velen die dat niet accepteerden. Zo ontstond een grote groep ontevredenen, die zich aansloten bij de sedert de jaren twintig opgerichte politieke partijen, die erop gericht waren het inheemse nationalisme en het vrijheidsstreven te ontwikkelen. Het was te verwachten dat deze gang van zaken de regering in Den Haag niet welgevallig was. Degene die blijk gaf van nationalistische gevoelens en ageerde tegen het Nederlandse gezag, werd in de kraag gegrepen en verbannen.

De toestand veranderde geheel door de capitulatie van de Nederlands-Indische regering voor het Japanse oorlogsgeweld. De bannelingen en zij die zich stelselmatig door ons vernederd hadden gevoeld, roken de vrijheid, waarin zij aanvankelijk door de Japanse bezetter werden gesteund. Zij hadden gezien hoe de vroegere blanke overheersers door een Aziatisch volk waren verslagen, hoe dezen als slaven werden afgevoerd en tewerkgesteld, en hoe hun vrouwen en kinderen in concentratiekampen werden opgesloten. Het Indonesische nationalisme bloeide op als nooit tevoren.

Daarbij kwam dat H.M. Koningin Wilhelmina in haar toespraak voor Radio Oranje op 6 december 1942 had laten doorschemeren dat Indonesië (zij sprak niet van Nederlands-Indië) na de oorlog haar eigen inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en op eigen kracht zou kunnen behartigen (binnen één Rijksverband), vooropgesteld natuuurlijk dat Japan de oorlog zou verliezen. Het spreekt vanzelf dat voor Ir. Soekarno (in Bandoeng afgestudeerd en nooit in Nederland geweest) de woorden van Koningin Wilhelmina een belofte van zelfstandigheid inhielden.

De praktijk bleek achteraf anders uit te pakken. Na de oorlog keerden de Nederlanders terug. Zij hervatten hun vooroorlogse werkzaamheden en zetten de vooroorlogse afstandelijkheid voort alsof er niets was gebeurd. De Nederlandse regering liet zich daarbij niet van haar beste zijde zien. Men eiste het bestuur over de kolonie weer op. Na veel geharrewar over en weer moest de Nederlandse regering twee militaire operaties ondernemen, waarvoor 100.000 Nederlandse vrijwilligers en dienstplichtigen naar Indonesië werden gezonden. Als gevolg van deze acties lieten aan Nederlandse èn aan Indonesische kant vele duizenden het leven.

Tenslotte was Nederland in 1949 bereid de soevereiniteit over het voormalige Nederlands-Indië, met uitzondering van Nieuw-Guinea, aan de "opstandige" Indonesische regering over te dragen. Over Nieuw-Guinea werd nog tot 1962 politieke strijd gevoerd. Daarna kwam ook dat gebied onder Indonesisch gezag. Met het overdragen van de soevereiniteit waren de strubbelingen echter nog niet van de baan. De Indonesiër werd daarmee in feite nog geen baas in eigen huis. De scheepvaartverbindingen tussen de eigen gebiedsdelen waren in handen van een buitenlandse maatschappij (de KPM). Hetzelfde gold voor de handel, het bankwezen, de industrie en de cultures. Om daarin verandering te brengen moest een geheel andere aanpak worden gevolgd. Niet via diplomatiek overleg, zo had de praktijk geleerd. De enige manier was om de Nederlanders te dwingen hun activiteiten in Indonesië te staken. Dat was de eigenlijke reden van de "onwettige" bezetting van de Nederlandse bedrijven. Men wilde gewoon van ons af.

In wezen koesterden de Indonesiërs geen haat tegen de Nederlanders. Men had zeker waardering voor het goede dat wij er hadden gebracht, zoals de zorg voor de volksgezondheid, de werkgelegenheid en het onderwijs, al was dat laatste gezien het bevolkingsaantal wat aan de zuinige kant geweest. Wij van onze kant hebben ons onvoldoende gerealiseerd, dat het beeld van Nederlands- Indië/Indonesië na de oorlog dat van geheel Azië was. Dat de dominerende rol van de blanke in de Pacific was uitgespeeld. Dat gold ook voor de Engelsen, de Fransen en de Amerikanen in hun voormalige koloniën. Ik ben daarom van oordeel dat wij geoogst hebben wat wij hebben gezaaid. Laten wij dankbaar zijn dat de Indonesiër tolerant is en dat wij nu op voet van gelijkheid goede betrekkingen met hen kunnen onderhouden.


Vorige | Inhoud | Volgende