MIJN LAATSTE KPM-REIS IN DE ARCHIPEL
H. Pronk
Begin november 1957 laadde de "Swartenhondt" stukgoed in Djakarta met
bestemming Makassar en Noord-Celebes (Udjung Pandan en Sulawesi Utara
zou ik eigenlijk moeten zeggen) via Surabaja.
Ik had mijn vrouw gezegd dat dit mijn laatste reis zou worden. Het werken in
Surabaja, waar wij woonden, werd steeds moeilijker, en het leven in deze stad
steeds onveiliger. De huizen en gebouwen van Nederlanders werden beklad, er
vonden diefstallen op grote schaal plaats, intimidatie en corruptie waren aan de
orde van de dag. Onze gages waren op deze omstandigheden niet berekend.
Half november lag het schip te Makassar aan de kade afgemeerd en het vertrek
was vastgesteld op 1700 uur. De meeste passagiers, waaronder veel militairen,
kwamen 's morgens al opdagen. Het was een drukte, om niet te zeggen chaos,
van jewelste. Honderden mensen, met uiteraard de nodige barang.
Opeens bleek dat wij met spoed moesten vertrekken. Ik vertelde de kapitein dat
de stabiliteit minimaal was. De "Swartenhondt" was wat dat betreft toch al een
zorgenkind. Ik stond nog aan dek en zag tot mijn grote verbazing dat de trossen
werden losgegooid, en hoorde later dat de kapitein gedwongen was om te
vertrekken.
Alle dekken waren volgepropt met passagiers, in en onder de sloepen, op de
trappen, in dienstgangen en salons, en zelfs in de officiersverblijven. We
kregen van de militairen gedaan dat het brugdek in ieder geval vrij bleef.
De volgende dag bij de kaartjescontrole bleken er 2650 passagiers en 170
honden aan boord te zijn. Velen hadden geen ticket. De toegestane capaciteit
volgens het veiligheidscertificaat was 1500 dekpassagiers. Gelukkig was het
mooi weer, maar de stabiliteit zat me toch niet lekker, want stel je voor dat er
brand zou uitbreken. Dat zou de grootste scheepsramp aller tijden zijn geweest.
De reis ging via Donggala. Daar was het een regelrechte bende. Militairen
confiskeerden de lichters, en alles wat van hun gading was werd gelost. Je
reinste piraterij, maar tegen stenguns was niemand opgewassen.
Vóór donker werd het anker gelicht en koers gezet naar Menado. Bij aankomst
aldaar waren de passagiers in een paar uur gedebarkeerd, een onbeschrijfelijke
bende achterlatend. Met man en macht hebben wij die avond nog schoon schip
gemaakt.
Na een paar dagen lossen ging het schip door naar Gorontalo, alwaar werd
leeggelost. Hier kregen wij nog 2 miljoen rupiahs van de agent, welk bedrag
nog snel moest worden nageteld, voor afgifte aan het hoofdagentschap
Makassar. De gebruikelijke manier van geld overmaken in die tijd.
Van Gorontalo naar Bitung om copra te laden. Dat laatste ging echter niet door,
want op 3 december werd de gehele KPM-vloot stilgelegd, een actie geleid
door de linkse vakbond SOBSI, en de centrale overheid nam het over door een
uitvaarverbod voor alle KPM-schepen af te kondigen. Aan boord vond de
overname plaats door de Javaanse bemanning, met als woordvoerder de
kapiteinsbediende. De kapitein werd gezegd dat het schip door hen in beslag
was genomen. We hebben nog even gedacht aan ontsnapping, maar dat bleek
niet haalbaar. Daar lagen we dan, van de buitenwereld afgesneden.
Toen brak in Noord-Celebes de reeds lang verwachte opstand tegen de centrale
regering in Djakarta uit, de zogenaamde "Permesta-beweging", met als
aanvoerder de luitenant-kolonel Ventje Soemoeal. We kregen van het
rebellerende bewind opdracht om naar Menado op te stomen. Daar
aangekomen lagen daar reeds de KPM-motorschepen "Kalabahi" en
"Banjoewangi", die verder met ons hetzelfde lot deelden.
Op een dag kregen wij opdracht van de opstandelingen om een lading copra te
halen uit Donggala. We kregen 12 gewapende militairen aan boord om
ontsnapping te voorkomen. Van de KPM-directie uit Djakarta hadden wij
instructies om moeilijkheden zoveel mogelijk te vermijden. De reis liep
voorspoedig, en na leeglossing in Menado werd door de opstandelingen een
reisje naar Gorontalo georganiseerd voor een zogenaamde "Permesta
sportuitwisseling". Met al die jongelui ging het er vrolijk aan toe, alsof er niets
aan de hand was.
Na de sportfestiviteiten in Gorontalo weer terug naar Menado. Daar vertelden
we de stadscommandant dat verdere reizen er niet meer in zaten, omdat er
practisch geen olie meer aan boord was. Wat we er niet bij vertelden was dat er
nog net genoeg olie over was om met economische snelheid Noord-Borneo of
Nieuw-Guinea te halen.
Wat nu verder? Afwachten maar. De postverbindingen waren verbroken en er
mocht niet geseind worden. Zo nu en dan kwamen er buitenlandse schepen om
's nachts te lossen (oorlogsmateriaal) en overdag copra te laden. Een soort
ruilhandel blijkbaar.
Op één van die schepen zat een voormalige U-boot kapitein, die al eerder enige
KPM-schepen naar Taiwan had gesleept voor de sloop. Hij nam alle post voor
ons mee naar het agentschap Singapore.
Aan de wal werd nogal gefeest door de opstandelingen. De bevrijding van de
onderdrukking vanuit Java moest gevierd worden. Op één van die feesten werd
de état-major van de schepen ook uitgenodigd. Daar heb ik dan voor het eerst
van mijn leven, zonder het te weten, hond gegeten. Erg gekruid. Het schijnt een
lekkernij in Noord-Celebes te zijn.
Aan boord begon het voedselprobleem zich te openbaren, en niet te vergeten
het altijd aanwezige zoetwaterprobleem. Regenwater werd wel opgevangen,
maar was lang niet toereikend. Het meel was muf geworden; daarvan werden
pannenkoeken gebakken. Verder drie keer per dag rijst, eerst nog met haring in
tomatensaus, maar ook dat was snel afgelopen. Op de markt was nog groente te
koop, hoewel mondjesmaat. Aan boord zaten 80 badjo's, die we gelukkig naar
Makassar konden terugsturen. Van de Javaanse bemanning hadden we verder
geen last. Zij zaten in de gegeven omstandigheden, waarin de bepaald niet
Java-vriendelijke opstandelingen het voor het zeggen hadden, niet goed.
Onderhoud van het schip ging zoveel mogelijk normaal door. De ruimen en de
dekken waren niet meer zo schoon geweest sinds de nieuwbouw! Electrische
verlichting was er ook niet meer. Eerst werden stormlantaarns gebruikt, daarna
kaarsen, en toen alles verbruikt was lag de "Swartenhondt" als een spookschip
in de baai.
Op een gegeven dag, bij het ochtendgloren, verschenen er twee marineschepen
van de centrale regering aan de einder en stoomden langzaam de baai in. Toen
ze op schootsafstand waren, vrij dicht bij ons, schoten ze granaten af, over de
schepen heen, op de vier olietanks van de Shell, die spoedig in lichtelaaie
stonden. Er werd door de opstandelingen nog van de wal geschoten, echter
zonder zichtbaar succes. Daarna verdween de marine weer in het niets. De dag
daarop werden door een Mitchell-bommenwerper nog een paar bommen
afgeworpen. Alle bewoners waren het binnenland in gevlucht, en Menado werd
een verlaten stad.
Met de stadscommandant werden besprekingen gevoerd om te mogen
vertrekken. We konden verder toch niets meer voor de opstandelingen doen, en
daarbij was ons vertrek een uitdaging aan Djakarta! We kregen inderdaad
toestemming om te vertrekken, en namen contact op met de Gouverneur van
Nieuw-Guinea, die ons bescherming door de Nederlandse marine toezegde. In
de stad werd bekend gemaakt dat Nederlanders en andere buitenlanders konden
evacueren. We kregen 90 evacués aan boord.
Op 12 maart kregen we contact met Hr. Ms. "Evertsen" van de Koninklijke
Marine. Het was een regenachtige en donkere nacht. De ankers van de drie
schepen werden gelicht, en in konvooi, de "Swartenhondt" voorop, voeren we
de baai uit. Aan het eind van de baai hadden we de ontmoeting met Hr. Ms.
"Evertsen". Er werden 12 gewapende mariniers naar ons overgevaren voor
bescherming van de officieren en de evacués. Onder escorte van de Koniklijke
Marine werd koers gezet naar Sorong. Voorbij Morotai, waar een Indonesische
basis gevestigd was, verliet het escorte het konvooi. Met een slakkengangetje
ging het verder, en de stemming aan boord was opperbest.
's Avonds kwamen we in Sorong aan, waar we feestelijk werden
binnengehaald. Ook kregen we de nodige proviand en drank. Na een paar
dagen vertrokken we naar Manokwari, en van daar ging ik naar Nederland.
Of onze ontsnapping de KPM veel geholpen heeft? Hoe het zij: de KPM is niet
meer. De "Swartenhondt" is er ook niet meer. Wel moet er in Indonesië nog een
man rondlopen met de naam "Swartie Mohammed", van wie ik nog de
geboorteakte heb opgemaakt.
Naschrift: Op 16 juni 1958 landden troepen van de centrale regering in Noord-
Celebes en tien dagen later werd Menado bezet. De "Permesta-opstand" was
onderdrukt.