DE OVERNAME VAN HET AGENTSCHAP ASAHAN
H.H. Schans
Het agentschap Asahan was slechts bij relatief weinig KPM-ers bekend. De
Deli-planters spraken van "KPM-Tandjong Balai". Tandjong Balai, gelegen aan
Sumatra's Oostkust, op ca. 220 km van Medan, telde destijds ± 80.000
inwoners, hoofdzakelijk Bataks, verder veel Chinezen, en tenslotte één
Nederlands gezin, dat van schrijver dezes, agent ter plaatse van de KPM.
De KPM kon in deze contreien niet bogen op het transport-monopolie, doch
moest het hoofd bieden aan de concurrentie ter zee van de Straits Steamship
Company, opererend vanuit Singapore, en over land van de onvolprezen Deli
Spoorweg Maatschappij. Er moest dus regelmatig gedongen worden naar de
gunsten van verladers, zoals de Hollands-Amerikaanse Rubber Mij. (later USRubber
genaamd, om pragmatische redenen), La Société Financière de
Caoutchouc, de Rubber Cultuur Mij. Amsterdam, en bovenal de puissant rijke
en invloedrijke Chin Hock Rubber Company. Laatstgenoemde alleen al goed
voor meer dan 50% van het ladingaanbod.
De bazen van Chin Hock hadden politieke invloed die reikte tot in
regeringskringen in Jakarta. Begin december bereikte mij van hun kant de
waarschuwing: De KPM-schepen worden in beslag genomen. Waarschijnlijk
morgen al.......! Ieder van ons die in die tijd in Indonesië werkte zal zich
herinneren dat de spanning rond de Nieuw-Guinea affaire al weken tevoren
stelselmatig werd opgevoerd. Je voelde dat er wat te gebeuren stond, al wist je
alleen niet wat, waar en hoe. Ondanks dat weigerde ik deze "kabar angin" te
geloven.
We hadden die dag de belading van het coastertje "Sungei Bila" bijna klaar
gekregen, nog een ton of wat rubber en dan de volgende dag vertrek naar
Singapore, gebruik makend van het hoogtij van de namiddag. Als Chin Hock's
bericht waar was, liepen we dus de kans dat de afvaart niet door zou gaan, en
dat het schip morgen al aan de ketting zou liggen met al die tonnen rubber......
Enfin, ik geloofde er geen barst van, maar ging veiligheidshalve toch maar 's
avonds aan boord om de Ambonnese gezagvoerder te waarschuwen dat
dergelijke geruchten de ronde deden. Hij geloofde het ook niet, maar zegde toe
via zijn radio te proberen nadere berichten op te vangen.
De volgende morgen....... Eerst het scheepsjournaal ophalen bij de
havenmeester. Neen, heer sjahbandar wist van niets, en wat dacht de tuan KPM
wel? Pemerintah Indonesia bukan orang perompak! Vandaar naar de douane
voor de uitvoervergunningstempels. KPM-schepen gepikt? Ha, ha, ha, onzin,
indianenverhalen meneerrr.... Lichtelijk gerustgesteld naar de haven dus.
Ja, ja......, op de lege steiger een overvalwagen met circa 10 man Mobiele
Brigade onder commando van een werkelijk briesende kwaaie luitenant, en
géén "Sungei Bila"! De frustratie van de jonge luitenant was natuurlijk alleszins
begrijpelijk. Hij had zich immers van alles voorgesteld van het in beslag nemen
van een kapal belanda, compleet met alle opvarenden en lading en wat niet al.
Dat alle opvarenden landgenoten van hem waren deed minder ter zake.
Al deze teleurstelling werd nu op mij afgereageerd: waar ik het schip naar toe
had laten varen, wat ik er wel mee gedaan had? Ik, als agèn, was toch
verantwoordelijk voor het doen en laten van de kapitein van het schip. Hij zou
de ALRI inseinen en dan werd het schip getorpedeerd, met alle gevolgen van
dien voor mij, en zo maar door. Mijn bewering dat ik het ook niet wist en dat ik
tenslotte hier ook stond met de scheepspapieren en de uitvoervergunningen,
maakte bar weinig indruk. De goede man had kennelijk geen verstand van de
scheepvaart en wat daar administratief bij kwam kijken.
Toen bleek dat hij niet tot rede te brengen was, heb ik hem en zijn patrouille
uitgenodigd om dan maar in mijn achtertuin te komen spitten om te kijken of ik
het schip daar de afgelopen nacht wellicht hoogstpersoonlijk had begraven.
Dat had ik nou niet moeten zeggen........, want nu werd er een pistool getrokken
en mocht ik in de overvalwagen plaatsnemen, die mij met gezwinde spoed
bracht naar het hoofdbureau van politie te Tandjong Balai, teneinde te worden
opgesloten in voorlopige hechtenis wegens het achterover drukken van een
compleet schip.
Na het vertrek van de Mobrig-patrouille werd ik ogenblikkelijk uit de cel
gehaald door de Commissaris zelve, die verklaarde knap malu te zijn, maar tja,
wat wil je met die jonge Javanen (hijzelf was een Atjeher en wij kenden elkaar
al anderhalf jaar). Ik heb op zijn vriendelijk verzoek nog een paar uur op zijn
bureau doorgebracht onder het genot van veel kopi-es. Er was immers de kans
dat de Mobrig-meneer terug zou komen, nietwaar?
Vroeg in de namiddag mocht ik naar huis terug. Mijn vrouw was keurig
ingelicht door onze chauffeur, die van alles getuige was geweest, en ook door
een politieagent die door de commissaris was gestuurd met het bericht dat er
geen enkele reden tot ongerustheid was. Ik heb het kantoorpersoneel, dat zeer
onder de indruk was, naar huis laten gaan. Er was voorlopig toch niets meer te
werken. Ach, we lachten wel, maar met bar weinig plezier. Zeker niet toen
bleek dat ik het gebeurde niet kon melden aan onze grote broer: agent Medan.
Er was voor ons geen telefoonverbinding mogelijk. Of, zoals de centralist het
uitdrukte: "Tuan, sajang 'tak bisa dapat hubungan, barangkali kawat kena
monjet.........". Monjet, m'n zuster!
De oorzaak van deze verbindingsstoornis presenteerde zich de volgende
morgen op mijn kantoor, in de persoon van de nieuwe militaire commandant,
de kapitein Suparman. Gepoetst, gestreken, voorzien van een indrukwekkend
pistool, kortom geknipt voor zijn opdracht, te weten op buitengewoon
vriendelijke en hyperbeleefde wijze Nederlandertje pesten. Eén van zijn eerste
maatregelen was ons woonhuis met het daarnaast gelegen kantoor te voorzien
van 2 wachtposten van 2 man elk, achter zandzakken en bewapend met per post
1 mitrailleur en 1 stengun. Heer kapitein verklaarde dit beter te vinden voor
onze veiligheid. De bevolking zou ons anders maar bedreigen, nietwaar?
De eerste dag in deze situatie vond ik mijn vier jaar oude zoontje spelend met
een stengun van een van de wachtposten. Stenguns hadden geen veiligheidspal
en in het geplaatste magazijn zaten geen spliterwten! Ik was zéér boos en heb
dat op bescheiden wijze duidelijk gemaakt, wat men heel lachwekkend vond.
Zo'n 8 weken lang heb ik mij door deze heren "beschermd" gevoeld!
Vermakelijk was wel te constateren dat terwijl de ene wachtcommandant vond
dat hij ons tegen de bevolking moest beschermen (de brens waren dan naar
buiten gericht) zijn opvolger het gevaar aanwezig achtte dat wij eigenhandig de
complete bevolking zouden uitroeien (de mitrailleurs wezen dan onze kant op).
We wenden er snel aan. Onze telefoon werkte na een paar dagen ook weer.
Alleen......., als we wilden bellen, hetzij zakelijk dan wel privé, diende dit in het
Maleis te gebeuren. Zo niet, wèg verbinding, en een snauw van de militaire
afluisteraar. Agent Medan en ik hebben wat afgetjakapt in die tijd!
Ons enige vervoermiddel, een Fargo pick up, wekte al snel de hebzucht van het
militaire gezag. Vorderen durfde onze kapitein nog net niet, maar wel elke dag
pindjammen, compleet met chauffeur, die, terwijl hij nog altijd voor de wagen
had gezorgd als ware zij zijn geliefde, nu moest gedogen dat er 20 soldaten met
complete bewapening in werden gestouwd, die hij dan absoluut zinloos uren
moest rondrijden over abominabel slechte paden in onze omgeving. Dat heette
dan patrouilleren tegen eventuele Nederlandse parachutisten. Hoe verzinnen ze
het!
Toen ik tegen deze gang van zaken bij de kapitein ging protesteren, vroeg hij me
zeer beleefd waar ik de auto dan wel zo dringend voor nodig had. Niet voor het
werk, had hij zelf al geconstateerd. Voor mij en mijn gezin privé dus. Toch goed
dat ik erover begon, want hij had zojuist een nieuwe printah gekregen (lees: ter
plekke verzonnen) dat de orang2 belanda zich niet meer zonder meer mochten
verplaatsen. Sajang betul, maar orders waren orders, nietwaar? Wilden wij
voortaan onze buren bezoeken (veelal planters waarvan de dichtstbijzijnde cira
35 km verderop woonde), dan moest ik bij hem een schriftelijk verzoek daartoe
indienen.
Bij buurman aangekomen diende ik aldaar mijn reisvergunning aan te bieden aan
zijn militaire bewaker, die alsdan de tijd van aankomst noteerde, en bij vertrek de
tijd van terugkeer. Thuisgekomen moest de reispas dan weer ingeleverd worden
bij de wachtcommandant. Ziet U nu wel, tuan, dat wij de auto veel harder nodig
hebben dan U. Mijn futiele verweer bestond eruit de kapitein te attenderen op het
eigendomsrecht, waarop hij repliceerde dat alle KPM-eigendommen nu
toebehoorden aan de Republik Indonesia, dewelke hij, gezien de staat van oorlog,
van rechtswege vertegenwoordigde. De door mij gevraagde schriftelijke
bevestiging heb ik evenwel nooit gekregen.
Onder deze omstandigheden leefden wij naar Kerstmis 1957 toe. Hoe we ook
zochten, een leidende ster, zoals destijds boven Bethlehem gehangen moet
hebben, vonden wij niet. Wel ontvingen wij dubieuze telegrammen uit Jakarta
van het hoofdkantoor, soms in het Nederlands, dan weer in het Maleis. Als de
opdracht onschuldig leek, reageerde ik wel. Op andere, zoals die waarin mij werd
opgedragen het kassaldo van het agentschap te melden, antwoordde ik niet,
omdat ik tenslotte niet wist hoe vrij de verzender van deze opdracht was.
De eerste Nederlanders begonnen het gebied te verlaten. Eerst de vrouwen en
kinderen, later ook de mannen. Alles in hiërarchische volgorde, zodat uiteindelijk
slechts de administrateurs en andere bazen en baasjes overbleven. De meeste
vrouwen en kinderen waren vóór de jaarwisseling vertrokken. Ons aller sociëteit,
de Kisaran Club, was met Oud en Nieuw een zeer mannelijke soos. Mijn vrouw
en ik werden 's middags geconfronteerd met het feit dat heer kapitein onze auto
had gepikt. Dit keer zonder te vragen. Wij hebben toen de duurste taxi besteld die
in Tandjong Balai te vinden was, voor "as long as it would take", en zijn daar 's
avonds mee naar de club gereden, zonder het gebruikelijke pasjes ritueel af te
werken. Geld zat in de agentschapskas, en dat behoorde immers aan de Republik
Indonesia? Zij onze auto, wij een taxi van de Republik. De hele sfeer die avond
en nacht was in hoofdzaak triest. Toen we bij opgaande zon thuiskwamen waren
we volledig uitgeteld, mijn vrouw van het dansen met al die alleenstaande
mannen, ik door de drank. Van die 1e januari herinner ik me niet veel meer......
De volgende dag kregen we bericht van agent Medan dat men passage had
geboekt voor mijn vrouw en kinderen op de "Tjiwangi" van de KJCPL, etd 4
januari van Belawan naar Singapore. Of ik het landtransport kon regelen. We
hebben dezelfde avond onze kapitein uitgenodigd voor een nieuwjaarsborrel. De
reispas had ik tevoren door onze boekhouder klaar laten maken, en toen het
militaire gezag die avond genoeg had gezopen om de wereld voor een doedelzak
aan te zien heb ik hem laten tekenen voor het transport van vrouw en kinderen
met bagage en voor mijzelf als begeleider. Het transport werd uitgevoerd met
onze eigen pick up.
De volgende dag een stempel gehaald op zijn kantoor bij zijn adjudant. Sajang
dat de kapitein er zelf niet was, maar Tuan Kapten was sakit sedikit......... Dat
wist ik al. En wèg waren we. Na de volgende dag het gezin aan boord te hebben
gebracht en met zeer gemengde gevoelens de "Tjiwangi" te hebben afgeduwd,
ben ik, tegen alle welgemeende adviezen van collegae in Medan in, terug gegaan
naar mijn standplaats. De directie had mij immers nog niet ontheven van mijn
aanstelling als agent?
Toen ik 's avonds thuis kwam wachtte me een heel aparte verrassing: mijn
inboedel was verdwenen, met uitzondering van de keukenuitrusting, een lemaries,
een bureau met stoel, een spenkast en een stretcher. De stretcher was door de
koki liefdevol opgemaakt met een oude bultzak en door haar zelf uit de
linnenkast gered beddegoed. Zelf wachtte zij mij bij de achterdeur op om me te
vertellen dat de soldaten van Kaptèn Suparman de spullen hadden weggehaald.
De volgende dag nodigde deze "heer" mij uit om bij hèm een borrel te komen
drinken. Ik had hem nog nodig voor mijn eigen reispapieren t.z.t., dus kon ik mij
geen ruzie permitteren; ik had immers enige tijd geleden ook al een schip
achterover gedrukt...... Die avond heb ik dus op één van mijn eigen stoelen
gezeten ten huize van de militaire commandant. Geen woord van
verontschuldiging van zijn kant.
Uit deze periode herinner ik mij één telefoontje. Ik nam op met de min of meer
veplichte kreet "KPM bitjara". Een zeer nasale stem aan de andere kant: You can
cut that crap mister, try to speak a decent language please. You are speaking with
the American consulate in Medan...... De strekking was dat men gehoord had van
het personeel van US-Rubber dat ik de enige Nederlander was in Tandjong Balai
en nogal gepest werd door de militairen. Of men wat voor mij kon doen, daar het
Nederlandse consulaat niet in staat was om iets zinnigs te ondernemen. You need
something? Just say it and we'll see what we can do. Ik heb ze bedankt, en was
naderhand dichtbij een huilbui. Overspannen toestand. Maar inderdaad, van het
Nederlandse consulaat heb ik nimmer iets gehoord of gezien.
Op 24 jauari kwam er een brief van Agent Medan namens de directie in Jakarta,
waarin mij werd opgedragen het agentschap over te geven aan onze boekhouder
met 35 dienstjaren, hoofdklerk 2e klasse Mohammed Idris. Daarna diende ik mij
zo spoedig mogelijk naar Medan te begeven voor repatriëring naar Nederland. Ik
had medelijden met Idris. Hij durfde niet, hij kon het niet, hij was niet gewend
aan zoveel verantwoordelijkheid, en nog een aantal smoezen meer. Uiteindelijk
deed hij wat hij al 35 jaar gedaan had: zijn plicht. Het agentschap werd op 25
januari aan hem overgedragen onder streng militair toezicht.
Er kwam een laatste kabar angin van Chin Hock. De Sobsi (communistische
vakbond) had een "spontane" massa-demonstratie georganiseerd aan het einde
van de week, waarbij zij de Nederlandse vlag in het publiek zou verbranden.
Daar de KPM de enige Nederlandse vlag in Tandjong Balai bezat, heb ik die 's
avonds tussen mijn kleren in de koffer gestopt. Verbranden hoefde van mij niet
zo nodig. Diezelfde avond heb ik meer dan 50 flessen drank in de parit leeg laten
lopen, onder het motto: ik niet, dan zij zeker niet!!! (Tot goed begrip: een
doorsnee KPM-er placht een dergelijke hoeveelheid drank niet in huis te hebben;
het waren de genereus aan mij afgestane restanten van eerder vertrokken
bekenden van de plantages en van de DSM). De nog aanwezige keukenvoorraad
had ik al aan de mij tot het laatste moment trouwe huisbedienden gegeven. De
ijskast (nog zo'n oude van dik djatihout voor es-batu) aan de koki. Mijn laatste
Engelse pockets aan de brave kapitein Suparman (hij las nauwelijks, en dan nog
uitsluitend maleis) in ruil voor mijn surat djalan.
Mijn chauffeur Musa heeft me daarna naar Medan gebracht met onze eigen auto.
In Medan gaf hij me de sleutels met de verklaring dat hij wel met de trein
terugging, liever dan de auto door de militairen te laten vernielen. Zijn laatste
woorden: Kalau pulang ke Negeri Belanda, kuntji motor saja harap tuan buang di
laut sadja.
Toen ik enige dagen later van de kade te Belawan wegvoer met het ms.
"Bintang" van de SMN zong Harry Belafonte via de geluidsinstallatie van het
schip zijn Jamaica farewell, U weet wel: Sad to say, I'm on my way; I won't be
back for many a day......... Ik was ècht niet blij.