EEN GELDZENDING MET DE "BONTEKOE".
R.P. Disse
Het moet ongeveer eind november 1957 zijn geweest dat agent Makassar
opbelde naar het hoofdkantoor. Hij was benaderd door een kapitein van het
Indonesische leger met de vraag of de KPM kon regelen dat een grote partij
copra werd afgehaald van Labuan Hadji (Lombok) bestemd voor Bitung (Noord-
Celebes). Het was in die dagen al heel normaal dat een militair een bijbaan had,
in dit geval directeur van een exporthuis. De man vertelde erbij dat afscheper
boter bij de vis wilde, zodat inlading pas kon aanvangen als de prijs van de copra,
zijnde Rp. 2.180.000,-, was voldaan. Aan die conditie kon koper vanuit Makassar
niet voldoen, omdat van daar uit op korte termijn geen verbinding met Labuan
Hadji mogelijk was.
Nu was het bij de handel algemeen bekend dat de KPM op plaatsen waar geen
bank gevestigd was kon optreden als geldschieter, mits dat wel tijdig tevoren was
aangevraagd. Het benodigde geld kon dan door de KPM-agent op een eerdere
aanloophaven dan die van inlading, waar wèl een bankkantoor gevestigd was,
worden opgenomen en meegegeven aan de gezagvoerder van het schip dat de
lading moest ophalen. Zo kon met tussenkomst van de KPM een transactie tot
stand komen. Deze gang van zaken, een reeds uit de begintijd van de KPM
daterende serviceverlening, heette "Remise Handelaren". In wezen was het aan
agent Makassar gedane verzoek dus niets bijzonders, maar het ging in dit geval
wel om een uitzonderlijk hoog bedrag.
Op Tandjong Priok lag op het tijdstip van bovengenoemd telefoongesprek de
"Bontekoe" in belading voor Makassar en de havens in lijn 18. Aangezien het
geregeld kon worden dat dit schip na Surabaia extra Labuan Hadji zou aanlopen,
werd agent Makassar dienovereenkomstig geantwoord. Nu was het al geruime
tijd gebruikelijk dat elk interlokaal gesprek op de afdeling Vervoer op het
hoofdkantoor op een bandje werd opgenomen, en daarna direct werd uitgetikt ter
verspreiding over de afdelingen van het hoofdkantoor die terzake geïnformeerd
dienden te worden. Zo ook het gesprek met agent Makassar.
De gezagvoerder van de "Bontekoe" kreeg bericht over het extra aanlopen van
Labuan Hadji en dat hij daarvoor een bedrag van Rp. 2.180.000,- mee zou
krijgen. De afdeling Comptabiliteit regelde met de bank in de benedenstad dat
het geld door iemand van het agentschap Tandjong Priok zou worden opgehaald.
Agent Priok zond een Indonesische lokaal employé met politiegeleide naar de
bank, en vervolgens werd het geld, nog steeds onder politiegeleide, naar de
"Bontekoe" gebracht en aan de gezagvoerder overhandigd, die het in de
scheepsbrandkast opborg. Alles was dus naar behoren geregeld, althans zo dacht
men.
Er was echter één belangrijke schakel overgeslagen: de overdracht van het geld
was niet voorafgegaan door een aangifte bij de douane. Een voorschrift dat nog
stamde van vóór de oorlog en dat bepaalde dat bij verzending van geld overzee,
ongeacht de bestemming, daarvan aangifte moest worden gedaan bij de douane.
Daarvoor bestond een speciaal formulier, dat door de afzender bij de douane
moest worden ingediend, die daarop met een stempel en een handtekening haar
fiat gaf aan de afscheep. Op de bestemmingshaven diende ervoor gezorgd te
worden dat het betreffende formulier aan de douane aldaar werd overhandigd.
Als de ontvanger dit niet zelf deed, dan rustte op de vervoerder de plicht te
zorgen dat de bepaling werd nagekomen.
De lokaal employé die in het onderhavige geval het geld aan de gezagvoerder
had afgedragen, had deze schakel overgeslagen. Dus toen het geld in de
scheepsbrandkast werd opgeborgen, was het vereiste document daar niet bij. Of
er sprake was van een vergissing, nalatigheid of kwaadwilligheid, wil ik in het
midden laten. Merkwaardig was wèl dat nog diezelfde middag de gezagvoerder
bezoek kreeg van een drietal leden van de militaire politie in uniform. Eén
daarvan wees op de scheepsbrandkast en vroeg of daar geld in zat; de tweede
bevestigde dat, en noemde het voor Labuan Hadji bestemde bedrag, waarop de
derde verzocht om inzage van het bij de geldzending behorende formulier. Dat
kon de gezagvoerder dus niet tonen, waarop het gehele bedrag in beslag werd
genomen.
Groot tumult op het agentschap Tandjong Priok, en op het hoofdkantoor, temeer
daar de agent, de heer Micka, kort daarna door de militaire politie werd
gearresteerd en in de militaire gevangenis in Jakarta werd opgesloten.
Mijn herhaalde bezoeken aan deze gevangenis op Gunung Sahari bleven zonder
resultaat. Ik slaagde er niet in de commandant ervan te overtuigen dat de heer
Micka niet kon worden verweten dat zijn (Indonesische) ondergeschikte zich niet
aan de bepalingen had gehouden. Uiteindelijk werd mij medegedeeld dat men
niet meer bevoegd was de heer Micka in vrijheid te stellen, omdat de "perkara"
was overgedragen aan de djaksa-tinggi (hoofdofficier van justitie), die tevens het
in beslag genomen geld onder zijn beheer had. Deze djaksa-tinggi, Sunarjo, was
dezelfde die in 1954 in het proces Jungschläger als openbaar aanklager was
opgetreden, en zich toen bepaald geen vriend van de KPM had getoond. Dit
beloofde niet veel goeds voor de heer Micka, noch voor de KPM.
Ik heb toen het uitgetypte verslag van het telefoongesprek tussen agent Makassar
en het hoofdkantoor opgehaald en mij bij de heer Sunarjo gemeld, met de
bedoeling hem aan te tonen dat het geld aan boord van de "Bontekoe" was
gebracht op speciaal verzoek van een Indonesische militair/exporteur, zulks in
het kader van de vanouds bestaande regeling "Remise Handelaren". De heer
Sunarjo reageerde met de mededeling dat hij daar niets van geloofde, dat het
verslag gefingeerd was, en dat naar zijn mening èn die van de militairen het geld
bestemd was voor het financieren van een subversieve actie.
Mijn antwoord was dat als er zo over deze zaak werd gedacht en op valse grond
de heer Micka gevangen werd gehouden mij dan niets anders restte dan mijn
directie te adviseren om met onmiddellijke ingang de regeling "Remise
Handelaren" in te trekken, zulks om moeilijkheden in de toekomst te voorkomen.
Het gevolg daarvan zou dan wel zijn dat vooral de Kleine Sunda Eilanden
daardoor zouden worden gedupeerd, omdat daar veel verschepingen tot stand
kwamen juist door gebruikmaking van deze regeling. De heer Sunarjo reageerde
daarop met de mededeling dat hij zo'n dreigement wel had verwacht.
Ik kon onverrichterzake vertrekken.
Enige tijd na dit onderhoud werd de heer Micka op vrije voeten gesteld, en de
dag daarna vertrok hij met het vliegtuig naar Singapore. De twee miljoen
éénhonderdtachtigduizend rupiahs hebben wij niet teruggekregen. Inmiddels was
namelijk de KPM, op 3 december 1957, door de vakbond "overgenomen".