DOLLE DINSDAG DRIE DECEMBER EN DAARNA

R. Koopmans

Dinsdagochtend 3 december 1957. Na de staking van de vorige dag leek alles weer gewoon aan het werk te zijn op het KPM-hoofdkantoor. Opeens een hevige herrie op de eerste verdieping van het gebouw, waar de directie zat. Geschreeuw en gedraaf, niet onmiddellijk duidelijk wat er aan de hand was, maar in ieder geval alarmerend. Mijn eerste gedachte: een overval. En mijn eerste reactie (ik was chef CM II): onmiddellijk alle kasgeld en belangrijke documenten laten opbergen in de kluis en de kluis sluiten. De sleutels stak ik in mijn zak.

Spoedig werd duidelijk wat er aan de hand was. Een aantal leiders van de KBKI, de vakbond van Indonesisch KPM-personeel, met een duidelijke reputatie als notoire raddraaiers, eiste van de directie de overgave aan hen van "het bedrijf", dat wil zeggen de volledige zeggenschap daarover. Dit werd uiteraard door de directie geweigerd, maar het werd spoedig duidelijk dat de raddraaiers hun actie "ergens van hogerhand" gesanctioneerd en gesteund wisten en dat er van die zijde geen ingrijpen te verwachten was. Verwarring alom. En een duidelijke verlegenheid onder een groot deel van het Indonesische personeel. In ieder geval geen hoerastemming.

In de loop van de dag kregen de Nederlandse chefs de aanzegging dat zij van hun functie ontheven waren en hun taak moesten overdragen aan een aangewezen Indonesisch personeelslid. Mijn "opvolger" was één van mijn, inderdaad betere, Indonesische ondergeschikten. Hij was duidelijk niet gecharmeerd van zijn nieuwe functie, maar durfde niet te protesteren, zoals geen van het lokale personeel, tegen de intimidaties van de actievoerders. Hij vroeg mij in vertrouwen of ik alstublieft gewoon met mijn werk wilde doorgaan en zijn functie als "nominaal" wilde zien.

Ik heb bepaald niet de indruk dat het Indonesische personeel achter de actie stond, integendeel. De verhouding tussen de Nederlandse staf en het overgrote deel van het Indonesische personeel was ook zeker niet slecht. Toen wij na kantoortijd het kantoor verlieten werden alle Nederlandse stafleden gefouilleerd. Er mocht niets van kantoor worden meegenomen. Ze lieten mij rustig de sleutels van de kluis, die ze gezien hun grootte toch beslist opgemerkt moeten hebben, houden.

Het was duidelijk dat we niet meer over de gelden van de KPM mochten beschikken, en ik maakte me zorgen of, gezien de heersende vijandige sfeer, de nieuwe machthebbers wel bereid zouden zijn voldoende geld beschikbaar te stellen voor levensonderhoud van de Nederlandse staf en hun gezinnen. In de veronderstelling dat men er wel niet zo gauw aan gedacht zou hebben de bankrekeningen te blokkeren, hebben Sonnenberg en ik, gebruik makend van onze procuratie, een aanzienlijke som geld van de bank gehaald en ergens buiten kantoor opgeborgen. We hebben er geen gebruik van gemaakt. Bang voor ontdekking en repercussies hebben we na enige dagen het geld maar weer op de bankrekening teruggestort.

Om de geldbehoefte van de Nederlandse staf veilig te stellen werd op initiatief van de Nederlandse directie een andere oplossing gevonden. Omdat de uittocht, aanvankelijk alleen van gezinnen, al spoedig begon, hadden velen een overschot aan rupiahs, verkregen uit de verkoop van huisraad. Men kon deze rupiahs bij mij storten en uit de aldus gevormde kas werden de nodige betalingen gedaan, o.a. voor levensonderhoud. Dit gebeuren moest voor de Indonesiërs verborgen gehouden worden. Formeel was het waarschijnlijk niet eens illegaal, maar de achterdocht bij de Indonesiërs tegen de Nederlanders was zo groot dat je voor ook maar de geringste aanwijzing van in hun ogen "onregelmatigheden" werd gearresteerd.

Ik heb al de tijd de kas bij mij in huis gehad en daarvoor een soort cryptische administratie bijgehouden. De ongunstige waarde/volumeverhouding van het Indonesische papiergeld maakte de kas nogal zorgwekkend omvangrijk. Het was zaak om zoveel mogelijk de grootste coupures aan te houden. Op 10 januari 1958 kregen we huiszoeking in het Kebayoran flatgebouw waar ik woonde. Men zou de ongebruikelijke hoeveelheid kasgeld zeker vinden. Gelukkig bleek de ongerustheid achteraf niet nodig: voordat mijn flat aan de beurt was werd de actie afgeblazen. Bij ons vertrek op 31 maart 1958 was de kas nog een prullenmand vol papiergeld groot. Die hebben we (Sonnenberg en ik) toen in een opelette naar het Nederlandse Hoge Commissariaat gebracht en daar afgedragen. Naderhand is in Amsterdam alles keurig verrekend, en voor zover ik weet heeft ieder het zijne gekregen, tegen een voor betrokkenen gunstige koers.

Een aantal collega's (o.a. de chef Comptabiliteit, agent Tandjong Priok, en zelfs een Indonesische collega) heeft inderdaad enige tijd de gevangenis van binnen gezien, gearresteerd op gewoonlijk vage en onduidelijke gronden. Een collega die erom bekend stond met vele Indonesische autoriteiten goede relaties te hebben (Rein Disse) werd er steeds op af gestuurd om zo mogelijk de vrijstelling van de arrestanten te bewerkstelligen en hun proviandering in de gevangenis te verzorgen. Hetgeen in alle gevallen ook lukte. Disse kreeg de bijnaam "de verloskundige".

De situatie werd in december 1957 toch wel zo somber ingezien dat de Directie besloot alle gezinnen van het Nederlandse wal- en varend personeel te evacueren. Vóór Kerst 1957 waren nagenoeg alle gezinnen vertrokken naar Singapore, vanwaar het grootste deel werd doorgezonden naar het winterse Nederland. De werkloze mannen konden zich een tijdlang onledig houden met het timmeren van kisten voor het vervoer van het mee te nemen huisraad.

Toen brak er een tijd aan van wachten, van ledigheid, van toenemende zekerheid dat het niet meer goed zou komen en dat voor velen het einde van hun KPM-carrière in zicht was. Ook een periode van grote onzekerheid: wie gaan er met ontslag en wie kunnen er blijven, hoe is de afvloeiregeling voor de ontslagenen. Groeiende ontevredenheid door het lange uitblijven van informatie daarover (wel begrijpelijk omdat ook de KPM niet wist wat er zou gebeuren). En toch nog enig optimisme over de mogelijkheden om het bedrijf buiten Indonesië, zij het wat kleiner, voort te zetten.

De ledigheid gold niet voor de "boekhouders", het uitgezonden personeel van de afdeling Comptabiliteit. Die hebben al die tijd hard en stug gewerkt om het belang van de KPM te dienen door de financiële administratie en documentatie zoveel mogelijk over te brengen naar Singapore (later naar Amsterdam). Niet iedereen was van de noodzaak daarvan direct overtuigd, blijkbaar ook niet in Amsterdam. Toen dat na verloop van tijd wel het geval was kwamen er aanwijzingen en instructies die bitter weinig begrip toonden voor onze werksituatie. De Indonesiërs werkten niet tegen (ook niet mee), en lieten ons op kantoor gewoon onze gang gaan. Het kantoor werd op de normale tijden geopend en gesloten, alsof het bedrijf nog draaide.

Aan mijn "dagboek", zoals geschreven aan mijn vrouw, ontleen ik nog de hiernavolgende impressies. De postverbinding met Singapore en Nederland bleef redelijk functioneren. We hielden wel duidelijk rekening met censuur, door niet alles te schrijven of te volstaan met cryptische verwijzingen. Slechts één van mijn brieven vertoonde aanwijzingen gecensureerd te zijn. 1 januari 1958: Traditiegetrouw houdt de Directie haar nieuwjaarsreceptie, voor het personeel in besloten kring in één van de flats in Kebayoran, en officieel in het Logeergebouw. Er is een nieuwjaarstelegram van de Raad van Bestuur met heil- en moedwensen en de belofte dat voor de gezinnen en voor de afvloeiers al het mogelijke zal worden gedaan.

14 januari: Er gaat weer gepraat worden met de Indonesische regering. Iedereen is bang dat het een zaak van op de lange baan schuiven wordt.

15 januari: De huizen van het Nederlandse personeel (alle KPM bezit) zijn uiteraard zeer gewild bij de Indonesische machthebbers. Ze worden dan ook de een na de ander gevorderd. Soms wordt erom gevochten tussen verschillende groeperingen (bv. lokaal KPM-personeel en militairen). Om te voorkomen dat ook de leegkomende flats in Kebayoran zullen worden gevorderd wordt het overblijvende Nederlandse walpersoneel zoveel mogelijk daar geconcentreerd.

21 januari: Er komt een nieuwe militaire beheerscommissie voor de KPM. De oorspronkelijke raddraaiers worden naar huis gestuurd. Een poging tot restauratie? Maar weer afwachten. De volgende dag worden wij aangesteld tot "adviseur". We hebben dus nu in de nieuwe situatie een "status". Maar wat helpt het?

28 januari: De Minister van Scheepvaart reist af naar Japan om te trachten schepen te charteren. Blijkbaar wil men toch niet met de KPM praten. Hij zal drie weken wegblijven. Voorlopig is het dus maar weer afwachten geblazen!

3 februari: Geleidelijk wordt het aanwezige Nederlandse personeel, door vertrek naar Nederland of Singapore, teruggebracht tot een "skeleton staff", het aantal en soort mensen dat de Directie noodzakelijk acht om elke ontwikkeling die zich mocht voordoen te kunnen opvangen. Met nog 90 resterende uitgezonden walmensen in Indonesië (van de ongeveer 300) zijn we nu zo ongeveer aan de skeleton staff toe.

5 februari: Het voedsel in het logeergebouw wordt schaars. De beheerder heeft steeds meer moeite nog goede maaltijden op tafel te krijgen.

8 februari: Er worden nieuwe Indonesische chefs aangesteld. Ze zullen weinig moeite hebben met wat er nu nog aan werk is: niets.

14 februari: De nieuwe bewindvoerders vaardigen een order uit dat het kantoor niet eerder mag worden gesloten dan 5 minuten vóór sluitingstijd en dat de auto's niet eerder mogen wegrijden dan 5 minuten na sluitingstijd. Voorheen liep iedereen maar weg wanneer hij wilde. Er is toch niets anders te doen dan een spelletje schaak of kaarten. Men doet net of het nog echt is. Een krankzinnige vertoning.

19 februari: Radio Nederland meldt dat de opstandige regering in Padang de KPM gevraagd heeft om weer normale lijndiensten op haar gebied te onderhouden. We volgen over de radio met belangstelling de ontwikkelingen in het opstandige West-Sumatra.

25 februari: We vernemen dat men in Amsterdam is begonnen met ontslagaanzeggingen. De hoop is ook daar kennelijk vervlogen.

26 februari: Er komen berichten over hongersnood in sommige gebieden. We horen van het onderscheppen van de Kasimbar door de Nederlandse marine, en er ontstaat enige ongerustheid over mogelijke repercussies. Het blijkt mee te vallen.

28 februari: De Indonesische chef verzoekt mij, timide, mijn plaats op kantoor bij de telefoon af te staan en mijn kantoorsleutels in te leveren. Eindelijk.

10 maart: Er is een sterk gerucht dat de schepen zullen worden teruggegeven. We geloven het niet zo erg.

14 maart: We zijn nog steeds in spanning over het wel of niet teruggeven van de schepen. Het lijkt ons onwaarschijnlijk, maar toch wordt alles in gereedheid gebracht voor een eventuele teruggave en vertrek. Er komt bericht dat er weer drie KPM-schepen door de Nederlandse Marine zijn opgebracht.

16 maart: Ik wordt ingedeeld als roerganger op de Balanipa. Als de schepen worden vrijgegeven, hetgeen ik betwijfel.

19 maart: Het gerucht gaat dat de schepen niet zullen worden vrijgegeven.

21 maart: Vandaag de officiële mededeling van de regering dat de vastgehouden schepen aan de KPM zullen worden teruggegeven, en dat het voortaan aan de KPM verboden zal zijn de kustvaart in Indonesië uit te oefenen. De spanning blijft: wat zal de vakbond doen? De Indonesische bemanningen zitten nog aan boord. Zij verliezen hun broodwinning. Daarvoor hadden ze de hele actie toch niet ondernomen?

23 maart: De regering zegt een schadeclaim op de KPM te hebben. Een poging om de teruggave op te schorten? Er zijn protesten uit de bevolking tegen de teruggave.

24 maart: Het is nog steeds dubieus of de Indonesische bemanningen de schepen zullen willen verlaten. Ik haal bij de consulaire afdeling mijn monsterboekje. Men zegt dat de schepen vóór 1 april moeten vertrekken.

27 maart: De Indonesische bemanningen verlaten op militair bevel de schepen en worden in het Logeergebouw ondergebracht. De officieren gaan aan boord en beginnen met het vaarklaar maken. Het lokale kantoorpersoneel zit lijdelijk en gelaten af te wachten. Het kantoor zal vanaf maandag a.s. worden bezet door een regeringsinstantie (deel van het Ministerie van Scheepvaart).

29 maart: In verband met het afwikkelen van de financiën word ik ingedeeld op het laatste schip dat zal vertrekken, vermoedelijk de Kaimana.

30 maart: Alle bewoners, op drie na, vertrekken naar de schepen. Alleen Sonnenberg, Van Voorthuizen en ik blijven achter. We slagen er in nog een aantal financiële stukken weg te krijgen. We ervaren wat tegenwerking, dwarskijkerij en pesterij van sommige Indonesiërs. De ruzie over het bezit van de flat begint.

31 maart: Laatste dag in Indonesië. De flat is al grotendeels bezet door Indonesiërs. Onze auto, die men ons tot het laatst heeft laten houden, staat met een lege band. Natuurlijk geen reserve. Sabotage? Met onze schamele bagage en een prullenmand vol geld van de geheime kas in een opelette naar het hoofdkantoor voor afscheid van de nog enige dagen achterblijvende directieleden (Brand en Ter Braake), en enkele oude getrouwen van het lokale personeel, en vervolgens naar het Hoge Commissariaat voor overdracht van de kas. Aanmerking van de kanselier dat we de opelette het terrein van de diplomatieke vertegenwoordiger laten oprijden. Vervolgens naar Tandjong Priok. Om 12.15 aan boord van de Kaimana. 's Middags geholpen bij het sleepklaar maken en buitengaats brengen van de Blinjoe. Om zes uur gaat de Kaimana als laatste KPM schip de haven uit. Buiten de pieren wordt gewacht tot alle slepen klaar zijn. Om acht uur 's avonds vertrek.

Dat was dan dat. Einde Indonesië-loopbaan. Opgelucht en triest. Vaarwel Indonesië. We zijn voorgoed het land uitgezet, schip zowel als opvarenden. Zo dachten wij toen.

Maar voorlopig waren we nog niet in Singapore. Het ging niet bepaald langs de kortste route. De Kaimana was het "commandoschip" en de gezagvoerder (de chef Nautische Dienst A.J.J. de Feyter) had de zorg voor de coordinatie en het welslagen van de gehele "operatie exodus". Behalve de officieren (3 nautisch, 3 technisch, 1 radiotelegrafist) waren er drie walslurpen aan boord als roerganger, aardappelschiller en vele andere klussen. Daaronder de dokter (voor het geval dat....) die een voortreffelijke kok bleek te zijn. Als roerganger twee uur op, vier uur af, acht dagen lang. Het sturen, met behulp van kompas en roerstandaanwijzer, bleek voor een walman niet al te veel problemen op te leveren, na een beetje zigzaggen in het begin.

Dinsdag 1 april:. We zijn de slepen een heel eind vooruit en gaan ten anker om op ze te wachten. Verschillende schepen blijken machinemankementen te hebben. Tegen de avond zijn ze ons allemaal gepasseerd, de Bontekoe met de Van der Lijn, de Sidajoe met de Blinjoe, en de Tasman met de Letong en de Landak op sleeptouw. Het passeren ging gepaard met veel getoeter, duidend op een ondanks het harde werken opperbeste stemming. Maar de Plancius, de Grand Old Lady, komt niet opdagen. Die heeft geseind machineschade te hebben, maar de opgegeven positie blijkt ergens op het Waterlooplein in Jakarta te liggen. Het is weliswaar 1 april, maar dat neemt de zorg niet weg, temeer omdat daarna niets meer wordt vernomen. (Naderhand bleek haar zendinstallatie defect te zijn). De Kaimana dus terug Priokwaarts om de Plancius te zoeken. Tegen middernacht komt een schip in zicht dat zich na veel geknipper met de seinlamp als Plancius identificeert. De Kaimana weer gekeerd en met de Plancius opgestoomd richting Straat Gaspar.

Woensdag 2 april: Als in de verte de Bontekoe in zicht komt, met de Van der Lijn aan de lijn, veranderen we weer van koers en varen in oostelijke richting de Javazee in, de schepen die van Ambon en Makassar moeten komen tegemoet. Inmiddels, tussen de roertornen door, de chaos aan boord zo goed mogelijk op orde brengen: brandslangen en brandblussers op hun plaats brengen, trossen klaren, luiken sluiten, losse dingen vastsjorren, de statietrap uitzetten, en niet te vergeten voor het eten zorgen. En dat voornamelijk door onervaren walmensen.

Donderdag 3 april: 's Morgens weer ten anker, waarna we H.Ms. Groningen langszij krijgen. Die heeft een viertal KPM-officieren aan boord en die worden per motorsloep van de Groningen naar ons overgezet. Deze officieren waren met een KPM-coaster, de Larantuka, vanuit Singapore gestuurd om te assisteren op de twee coasters die vanuit Pontianak moesten komen (Lebak en Lahewa). Die twee coasters hadden samen slechts een bemanning van vijf, die wel een heel zware dobber hebben gehad om de schepen uit Pontianak te krijgen. Eenmaal buiten de territoriale wateren schoot H.Ms. Goningen te hulp en zette een aantal marinemensen op de coasters. De KPM-officieren die uit Singapore waren gezonden, waren toen niet meer nodig en kregen opdracht naar de Kaimana te komen. H.Ms. Groningen ving dit gesprek op en nam de KPM-officieren over van de Larantuka en bracht ze naar de Kaimana. Zij voer vijf maal zo snel als de Larantuka. Met de overgenomen mensen stomen we verder oostwaarts, de Kalianda en de Bagan uit Makassar tegemoet, die een uiterst krappe bezetting hebben. Donderdagmiddag ontmoeten we de beide schepen. De motorsloep moet overboord om de vier officieren over te zetten. Dat gaat nog redelijk, maar het weer aan boord hijsen, met onervaren walslurpen en zonder de vier overgezette mensen, is een enorme klus. Maar het komt voor elkaar. Vervolgens wederom koers oost.

Vrijdag 4 en Zaterdag 5 april: Ten anker om op de Karaton uit Ambon te wachten. Die heeft een zieke passagiere aan boord, waarvoor eventueel de dokter moet worden overgezet. Dat laatste blijkt niet nodig. Behandeling kan op afstand geschieden.

Zondag 6 april: Paaszondag. Anker op en richting Singapore gekoerst, de Karaton achter ons. Die loopt echter iets sneller en stoomt ons later voorbij. Dinsdag 8 april: In de namiddag aankomst te Singapore. Als laatste van de 34 vrijgegeven schepen. Bij aankomst de voltallige directie aan boord om De Feyter geluk te wensen met het klaren van het karwei. Einde exodus, maar nu in het Beloofde Land?

Het lag niet aan de inspanning van de laatste KPM-ers dat het karwei resulteerde in niets beters dan lange rijen opgelegde KPM-schepen op de rede van Singapore. Er waren geen winnaars in het drama van de afgelopen vier maanden. Slechts verliezers.

Maar de geschiedenis gaat toch zijn eigen gang. Binnen vijf jaar was de Kaimana (en met haar vele andere ex-KPM-schepen) terug in Indonesië, onder Indonesische vlag, voor een Indonesische rederij, onder de naam Komering. Zij heeft nog 15 jaar dienst gedaan in de archipel. Op een slechte dag, even buiten de pieren van Tandjong Priok, kapseisde ze en zonk. Voor mij zelf heeft de terugkeer wat langer geduurd: dertien jaar. Toen was ik, en met mij enkele andere KPM-ers, weer terug in Indonesië, en weer betrokken bij de interinsulaire scheepvaart. Beter gezegd: bij de chaos waartoe de inter-insulaire scheepvaart was verworden als gevolg van het voortijdig verdrijven van de KPM. De omstandigheden waren heel wat beter, en het bewind heel wat constructiever. Maar geheel opgelost is de chaos zelfs vandaag nog niet.


Vorige | Inhoud | Volgende