IMPRESSIES VAN EEN WAARNEMER.
M. Sonnenberg
Een roerige periode was het reeds begin april 1957. De voor de bedrijfsvoering noodzakelijke maandelijkse transfers van de KPM naar Amsterdam
waren even zovele doornen in het oog van de Indonesische Regering. Toen de KPM aankondigde haar tarieven fors te moeten verhogen als de op 27 juni 1957
ingevoerde zogenaamde "BE-regeling" (een verkapte koersverhoging van de gulden ten opzichte van de rupiah) ook op onze transfers van toepassing was,
verlangde de Monetaire Raad nadere uitleg. Ik gaf een uiteenzetting die, zonder dat ik dat wist, op de band werd opgenomen en de volgende dag uitvoerig
in de krant verscheen. Ik voelde mij bedrogen en vroeg mij af of ik er goed aan had gedaan open kaart te spelen.
De maand december was een tumultueuze maand. Op 3 december weerklonk een rauwe kreet en drongen vakbondsleiders de directiekamer binnen om aan
de daar aanwezige directieleden (de heren De Geus, Brand en Ter Braake) de eis voor te leggen dat de KPM aan de Indonesische werknemers moest worden overgedragen.
Hier is het ook van gekomen. Indonesisch personeel ging, onwennig, de chefsplaatsen innemen.
Vrouw en kinderen evacueerden op 21 december uit Indonesië. Zij stapten in de KPM-bus die hen naar Tandjong Priok (ms. "Tjiwangi") zou brengen.
Nog wat zoenen en groeten, en dan stond je alleen bij het huis waarop de leuzen "Andjing belanda pergi" en "Usir belanda dari Irian Barat" waren geklad.
Beklemmend en bizar werd de situatie toen de heer Krul (die kort tevoren van Europees verlof was teruggekeerd om de leiding van de afdeling Comptabiliteit
weer van mij over te nemen) enkele dagen voor Kersl 1957 om volstrekt onduidelijke redenen werd opgepakt en in de gevangenis gezet. Eerste zorg
was nu hem van (bij)voedsel, pyama en toiletgerei te voorzien. Disse zorgde voorzover dat mogelijk was voor het contact. Op oudejaarsavond,
even onverwacht als hij was opgesloten, werd Krul weer vrijgelaten. Kort daama bracht het vliegtuig hem naar Singapore.
Door het vertrek naar Singapore en Nederland van de uitgezonden krachten raakten de afdelingen op het hoofdkantoor ontvolkt.
Voor de operationele afdelingen (Vervoer, Vrachtzaken, Nautische Dienst, Technische Dienst e.a.) viel er ook weinig meer te doen,
maar dat lag anders voor de afdeling Comptabiliteit. Hier vroeg de administratie blijvende aandacht. In de eerste plaats om alle gegevens
die van belang waren voor (voortzetting van) de administratie van het niet-Indonesische deel van het KPM-vermogen naar Singapore te sturen.
Zo konden met medewerking van een KJCPL-functionaris vele geldswaardige averij-bescheiden naar Singapore worden overgebracht.
Verder was er de aanhoudende druk van Indonesische zowel als van Nederlandse zijde om zo spoedig mogelijk te komen tot vaststelling van de vermogenspositie
op 3 december 1957, de dag van de "overname", gesplitst in "binnenlandse" (dus "in beslag genomen") en "Nederlandse" (buiten de greep van de Indonesische regering
vallende) bezittingen en schulden.
Medio januari 1958 werd de uitgedunde groep Nederlands walpersoneel in de Kebajoran-flat ondergebracht. Het was een vreemd vrijgezellenbestaan.
Toch werd er ook veel gelachen. Indonesiërs deden goede zaken met de verkoop van schilderijen en tekeningen die ons in Holland aan de "gordel van smaragd"
zouden blijven herinneren.
Eind maart 1958 kwam een verrassend deflnitief einde aan de KPM-aanwezigheid in de Indonesische archipel. De Indonesische Regering hief op 21 maart,
onder druk gezet door de assuradeuren van Lloyd’s, de beslaglegging van de zich in de Indonesische havens bevindende schepen op. Ik werd, met anderen,
"niet lichamelijk ongeschikt bevonden tot het verrichten van werkzaamheden als runner aan boord van zeeschepen" en ontving een monsterboekje.
Op 30 maart bereikte de Kebajoran gemeenschap het bericht dat onmiddelijk naar Tandjong Priok moest worden afgereisd. Koopmans en ik bleven nog een dag
achter voor afwikkeling van de laatste financiën. Toen wij de volgende dag wilden vertrekken, wachtte ons een onaangename verrassing: de banden
van onze station-wagen had men laten leeglopen. Wij hielden een opelette aan en reden zo snel mogelijk naar kantoor, waar alle Nederlanders reeds bleken
te zijn vertrokken. Nog even enkele getrouwen onder het Indonesische personeel gegroet en vervolgens plankgas naar Priok.
In Priok was het na maanden van gedwongen rust één en al bedrijvigheid. Aan boord van de Bontekoe trof ik een aantal van mijn collega's van de wal aan.
Kapitein Hoomans en zijn officieren waren druk in de weer het schip, met de Van der Lijn op sleeptouw, op tijd uit de haven te krijgen.
Eenmaal buitengaats moesten de roergangers (de walmensen dus) laten zien dat zij ook zonder bureau-lineaal in staat waren rechte sporen achter te laten;
dat viel niet mee!
Vooral de vroege ochtenduren waren moeilijk, maar gelukkig stond er altijd een kan met koffie klaar. Het ontbreken van Indonesisch CD-personeel gaf
geen moeilijkheden; voor piepers jassen waren er steeds vrijwilligers en wat de maaltijden betreft waren er onder ons die meer konden dan alleen
een spiegeleitje bakken. De zeereis was een ware verademing na de benauwende sfeer in Indonesië. En waarachtig, toen een schip van de Nederlandse marine in zicht kwam,
trilde er een Nederlands thuisgevoel door je heen.
Op 7 april kwam de Bontekoe met de Van der Lijn in Singapore aan. Op 11 april was er een reünie aan boord van het ms. Ophir. Op 19 april per vliegtuig naar Nederland.
Einde van 20 niet altijd rimpelloze KPM-jaren in het Verre Oosten.
